“Girls’ and Boys’ Perceptions of the Transition from Primary to Secondary School”
Auteurs: Marlau van Rens, Carla Haelermans, Wim Groot & Henriëtte Maassen van den Brink
Publicatie: Child Indicators Research, 12, 1481-1506.
Publicatiejaar: 2019
Download: https://link.springer.com/article/10.1007/s12187-018-9591-y
Wetenschappelijke bron
Verwachtingen van jongens en meisjes van de overgang van primair naar voortgezet onderwijs.
Uitgewerkt door Linda van den Bergh
In dit artikel wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de verwachtingen die kinderen hebben van de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs en de ervaringen die zij daar hebben gedurende de eerste acht weken. Op basis van onderzoek waarin ouders bevraagd zijn over de overgang van po naar vo van hun kind, is een vragenlijst voor de kinderen zelf gemaakt. Het onderzoek is uitgevoerd in de regio Venlo. In totaal hebben 98 kinderen van 32 basisscholen (en later 14 vo scholen) de vragenlijst tweemaal ingevuld. De eerste keer was in juni 2015 toen zij in groep 8 zaten. Toen is gevraagd naar de verwachtingen die kinderen hebben van de overgang naar het vo, de dingen waar zij naar uit kijken en de dingen waar zij zich zorgen over maken. De tweede keer was eind oktober 2015, toen zij in de brugklas zaten. Toen is gevraagd naar de ervaringen in de eerste periode. De auteurs vergelijken de twee momenten en de verschillen tussen jongens en meisjes hierin. Op basis hiervan worden aanbevelingen gedaan voor leraren en lerarenopleiders, gericht op een nog betere ondersteuning van kinderen in de overgang van po naar vo.
De auteurs gebruiken de zelfdeterminatietheorie als kader, die uitgaat van het versterken van de motivatie voor leren door het vervullen van de psychologische basisbehoeften relatie / verbondenheid, competentie en autonomie. Uit de literatuur blijkt dat de behoefte aan verbondenheid het sterkst is tijdens de overgang van po naar vo. Aanwezigheid van bestaande relaties, met vrienden van de basisschool, blijkt erg belangrijk voor de meeste kinderen, evenals een goede relatie met de nieuwe mentor. Daarnaast blijkt dat leerkrachten met name de inhoud van het onderwijs en de manier van lesgeven van belang vinden, terwijl kinderen en ouders meer aandacht hebben voor wat het betekent voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen.
Uit de resultaten blijkt dat voor het maken van de schoolkeuze ‘goede begeleiding door leraren’ het belangrijkste is voor 65% van de kinderen. Daarnaast vinden ze het belangrijk dat ze iemand op de nieuwe school kennen, dat vrienden of klasgenootjes naar dezelfde school gaan en dat ze iemand hebben om samen mee te fietsen. Na de overgang blijven dezelfde aspecten het belangrijkste voor de kinderen. Wat betreft de voorbereiding voor het voortgezet onderwijs geven kinderen aan dat zij op de basisschool vooral oefening kregen in het plannen en maken van huiswerk, agendagebruik en zelfstandig werken. Er is nauwelijks aandacht voor het leren maken van nieuwe vrienden. Na de overgang voelen kinderen zich minder goed voorbereid wat betreft samenwerken en zelfstandig werken. Jongens geven vaker aan dat ze minder goed voorbereid waren op het vo dan zij vooraf dachten.
Wat betreft de kwaliteiten van de mentor vinden kinderen inderdaad verbondenheid het belangrijkst: dat de mentor aardig en toegankelijk is en dat je er goed mee kunt praten. Dit laatste geven meisjes vaker aan dan jongens. Na de overgang blijven dit de belangrijkste kwaliteiten van een mentor, maar vinden (vooral meisjes) het ook belangrijk dat een mentor helpt bij het oplossen van problemen.
Kinderen blijken meer uit te kijken naar dingen dan dat ze zorgen hebben. Ze zien met name uit naar het leren van nieuwe dingen, het volgen van nieuwe vakken, deel uitmaken van een leuke nieuwe groep en het leren kennen -en lol maken- met nieuwe kinderen. Zorgen zijn er over het niet kunnen vinden van het juiste klaslokaal, het niet kunnen wennen aan de leraren, het niet goed kunnen plannen en het niet goed begrijpen van de leerstof. Na de overgang nemen deze zorgen af.
De auteurs concluderen dat de meeste kinderen positief uitkijken naar de overgang naar het vo. Ze vinden de sociale context hierin het belangrijkste, waarin ze steun ervaren van kinderen die ze al kennen, graag nieuwe vrienden willen maken en hopen dat ze een aardige, behulpzame mentor krijgen die er voor hen is als het nodig is en met wie ze goed kunnen praten. Na de overgang blijken de kinderen over het algemeen hun weg gevonden te hebben in het vo, hun zorgen nemen af. Kinderen geven aan dat ze onvoldoende voorbereid zijn op de sociale aspecten van de overgang, zoals samenwerken en het maken van nieuwe vrienden.
Implicaties voor leraren en lerarenopleiders zijn het meer betrekken van de kinderen zelf in het opdoen van inzicht, en het maken van keuzes voor de voorbereiding op – en begeleiding in- het voortgezet onderwijs. Kinderen zijn prima in staat om aan te geven waar zij naar uitkijken, waar ze zich zorgen over maken en waar zij behoefte aan hebben. Het leren omgaan met verbroken en nieuwe vriendschappen mag veel meer aandacht krijgen, zowel in het po als in het vo.