‘Het expertisecentrum is een prachtkans om de kansen van kinderen te vergroten’
Eric Westhoek is als voorzitter van de stuurgroep verbonden aan het Landelijk Expertisecentrum PO-VO (LEPOVO). In de jaren tachtig had hij zelf te maken met de cesuur die er was tussen het primair en voortgezet onderwijs. Hij vindt het verbazingwekkend dat we nog steeds moeten spreken over kansenongelijkheid. Hij ziet het expertisecentrum dan ook als een prachtkans om de kansen van kinderen te vergroten.
Wat is je achtergrond?
‘Ik ben sinds 1977 werkzaam in het onderwijs. Allereerst in het basisonderwijs en na een geschiedenisstudie in 1990 begonnen als docent geschiedenis op de pabo van Hogeschool Rijn Delfland. Dat werd na fusies met de Rotterdamse Ichthus Hogeschool uiteindelijk Inholland. In 2004 ben ik daar als programmadirecteur vertrokken om directeur van de School of Social Work te worden. In 2010 ben ik directeur van de economische opleidingen van Inholland geworden en in 2019 heb ik weer de overstap gemaakt naar een pabo, namelijk Hogeschool IPABO. Ik ben daar werkzaam als voorzitter van het College van Bestuur.’
Je bent als voorzitter van de stuurgroep verbonden aan het expertisecentrum. Wat was de reden dat je dit bent gaan doen?
‘Ik was ook betrokken bij de aanvraag van het Landelijk Expertisecentrum Jonge kind (LEJK) en ik vond het eigenlijk heel logisch dat een Landelijk Expertisecentrum PO-VO (LEPOVO) van de grond zou komen. De noodzaak om aandacht te hebben voor doorlopende leer- en ontwikkellijnen voor acht- tot veertienjarigen had ik vooral in beeld toen ik in de jaren tachtig zelf te maken had met de cesuur die er was tussen het primair en voortgezet onderwijs. Er werd slechts heel schaars kennis uitgewisseld of gedeeld. En eigenlijk gaat het zelfs nog verder terug. Ik zat in 1974 op de Pedagogische Academie. In een tijd dat de vergroting van deelname aan het onderwijs van kinderen uit alle sociale milieus een belangrijke politiek onderwerp was. Vergroting van kansen voor kinderen uit onderwijsarme opvoedingssituaties was een emancipatiedoel op zich.’
Wat heeft je geïnspireerd?
‘Het boekje Vijven en zessen van A.D. de Groot (1966) had op mij grote indruk gemaakt. De Groot pleitte voor objectief, eerlijk en democratisch toetsen. Uiteindelijk was hij de grondlegger van het Cito, waarbij objectieve toetsing ervoor zou zorgen dat kinderen op de juiste plaats in het vervolgonderwijs terecht zouden komen. Indertijd werd gesproken over kinderen uit arbeidersmilieu… Voeg daar een bevlogen pedagogiekleraar bij die - zeer geïnspireerd door de toenmalige minister Van Kemenade - sprak over de plannen om een middenschool te starten. Dit zou gelijke kansen bevorderen voor kinderen uit onderwijszwakke milieus door kinderen uit verschillende milieus langer bijeen te houden en niet zo snel naar begaafdheidsniveaus te scheiden.’
Wat is ervan terechtgekomen?
‘Helaas: ondanks de oorspronkelijk goede bedoelingen van het Cito is het onderwijs soms doorgeschoten naar toetsgericht in plaats van doelgericht. En ook het Cito heeft de kansenongelijkheid niet weten terug te dringen. Er spelen veel andere factoren mee.
Het is verbazingwekkend dat we vijftig jaar verder nog steeds moeten spreken over kansenongelijkheid. Dat we nog steeds spreken over kinderen die al dan niet op basis van de Cito-toets juist of onjuist geadviseerd worden. En dat kinderen al op twaalfjarige leeftijd voorgesorteerd worden naar vervolgonderwijs dat sommige kinderen ook werkelijk hun leven lang zal ‘vervolgen’.
Welke kansen zie je voor het expertisecentrum?
‘Ik zie het centrum als een prachtkans om onderzoek te doen naar die doorlopende leerlijnen, om kennis te delen en te ontwikkelen om de kansen van kinderen te vergroten en om experimenten wetenschappelijk te onderbouwen. Mooie thema’s en onderzoeksobjecten kunnen zijn het uitstellen van het keuzemoment voor het vervolgonderwijs, kansrijk adviseren en een warme overdracht po-vo. Kortom: allerlei kansrijke projecten gericht op het vergroten van kansen van kinderen die zo een kans verdienen. Als belangrijkste taken zie ik het samen onderzoeken, opleiden en professionaliseren.’
Je hebt ook zitting in het algemeen bestuur van het Landelijk Expertisecentrum Jonge Kind (LEJK). Hoe zie jij de verbinding tussen beide expertisecentra?
‘Beide expertisecentra kunnen veel van elkaar leren. Hoe mooi zijn doorlopende leerlijnen van de kinderopvang tot en met veertienjarigen? Het is misschien goed als uiteindelijk de grenzen tussen beide expertisecentra vervagen. Qua aanpak - samen onderzoeken, opleiden en professionaliseren - zijn die grenzen er eigenlijk al niet.’